Een functionele ethiek
Op het eerste gezicht heeft Alain Berteau niets van een sterdesigner. Geen flamboyante houding, geen opzichtig object dat meteen de aandacht trekt. En toch is deze Brusselaar, geboren in 1971, in de loop der jaren uitgegroeid tot een van de meest gerespecteerde stemmen van het hedendaagse Belgische design. Zijn credo? Een pragmatisch, duurzaam design, altijd in dienst van het gebruik.
Als architect afgestudeerd aan La Cambre in 1995, maakte Berteau al snel de overstap naar industrieel design. "Een object moet vóór alles logisch zijn," herinnert hij ons graag. In 2002 richt hij zijn studio op, Alain Berteau Designworks, een echt laboratorium waar meubels, producten, interieurinrichting en architectuur elkaar kruisen. Daar ontwikkelt hij een globale benadering, waar het ontwerp van een lamp kan in dialoog gaan met de strategie van een merk of het ontwerp van een ruimte.
Het grote publiek ontdekt hem in 2006, wanneer hij tot Designer van het Jaar wordt uitgeroepen op de Biënnale Interieur in Kortrijk. Die titel, die toen de start markeerde van een lange reeks onderscheidingen, bekroont een werk dat al door professionals was opgemerkt. De mengkraan Slide, bedacht voor de Belgische fabrikant RVB, belichaamt die erkenning: een eenvoudig object, maar dat gewoontes doorbreekt en zijn filosofie perfect samenvat.
Sindsdien blijft Berteau projecten en samenwerkingen vermenigvuldigen, met meubelmerken zoals BULO in België, FAMO in Portugal of ALEA in Italië. Als pionier van ecologische zitmeubelen en circulaire akoestiek vormen zijn oplossingen de basis van catalogi zoals WeDesignSilence of Armand.Solutions. Creaties die bekroond werden met prestigieuze prijzen, van de Red Dot tot de iF Design Award, en waarvan meerdere in de permanente collecties van musea zijn opgenomen.
Maar Berteau beperkt zich allerminst tot objecten. Zo is hij verantwoordelijk voor de renovatie van de Belgische residenties op Isola Comacina, aan het Comomeer, een architecturaal en cultureel project waarvan hij ook enkele jaren de curatie op zich nam. En omdat hij gelooft in overdracht, doceert hij al twintig jaar, eerst aan La Cambre, daarna aan het CAD (College of Art and Design).
In een designwereld die soms gedomineerd wordt door beeld en mode-effecten, gaat Alain Berteau vooruit met een discrete strengheid. Zijn stukken zoeken geen onmiddellijke aandacht maar overtuigen door hun juistheid, relevantie en intelligentie. Misschien is dat precies het kenmerk van de groten: ontwerpen niet om te schitteren, maar om te blijven bestaan. Ontmoeting.
Hoe past uw bureau in het landschap van het hedendaagse design?
Het bureau bevindt zich op het kruispunt van interieurarchitectuur en design. Het laatste openbare gebouw dat ik ontwierp, samen met bureau Atlante, was de gemeenteschool van Lauzelle, naar mijn weten het eerste bioklimatische passieve gebouw van Louvain-la-Neuve. We ontwerpen nog steeds regelmatig privé-architectuur, maar de rode draad in al mijn activiteiten is waarschijnlijk die geïntegreerde, innovatieve ecologie – men zou zelfs kunnen zeggen niet-krimpend. Het gaat niet om abstracte principes, integendeel, het is heel pragmatisch en concreet.
Bijvoorbeeld: voor Armand.Solutions hebben we een reeks akoestische oplossingen ontwikkeld, volledig vervaardigd uit vilt afkomstig uit lokale recyclagestromen van plastic flessen (PET). Deze producten worden gemaakt in een naburige Duitse fabriek tegen een heel betaalbare prijs. Het is een mooi industrieel avontuur dat vandaag volledig tot stand komt, een echte ontwikkelingssamenwerking die twintig jaar geleden begon met een intuïtie over mogelijke nieuwe toepassingen van een materiaal dat toen werd gebruikt als luchtfilter. De aldus gecreëerde objecten zijn oneindig recycleerbaar. Ik ben ervan overtuigd dat dit een van de pertinente oplossingen is voor de toekomst van design: monomateriaalproducten die minder assemblages en transformaties vereisen, overal ter wereld kunnen worden geproduceerd, voor een lokale markt, zonder nutteloos transport.
Hoe komen circulaire aspecten in uw creaties terug?
Naast mijn activiteiten in het bureau, als docent en creatief directeur, ben ik onlangs design-directeur geworden van Val du Geer, een maatwerkbedrijf (ETA) dat mensen met een handicap de mogelijkheid biedt waardig betaald werk en een actieve sociale status te hebben. Daar maken we onder andere meubels en ecologische akoestiek (nvdr: bijvoorbeeld de producten van het merk WeDesignSilence/ABV). Echte goed design, gemaakt met gerecycleerde materialen, aangepast voor productie binnen de sociale economie.
Design is architectuur op kleine schaal en in serie; de ecologische uitdagingen zijn vaak vergelijkbaar. Ik probeer bijvoorbeeld zoveel mogelijk PU-schuimen te vermijden en te vervangen – zeer vervuilend en moeilijk recycleerbaar – en toch overvloedig gebruikt in zogenaamde "passieve" architectuur. Ik ben een samenwerking begonnen met een Frans bedrijf dat sigarettenpeuken recycleert, met heel weinig energie, om er akoestische materialen en meubelonderdelen van te maken. Bovendien zijn onze kranen, ontworpen voor RVB, een Belgisch merk dat in Brussel produceert, volledig van gerecycleerd en oneindig recycleerbaar messing. Ze zijn zelfs verkrijgbaar in een natuurlijke, onbehandelde versie die zichzelf beschermt door te patineren. Deze praktijkgevallen van geïntegreerde en toegepaste ecologie zijn voor mij oneindig veel belangrijker dan conceptuele houdingen of zogenaamd artistieke expressies "over het thema ecologie". Onze aanpak is niet symbolisch en niet enkel cultureel, ze is sociaal-economisch: we proberen een heel ecosysteem van bedrijven opnieuw te creëren en te voeden. We ontwikkelen duurzame en performante producten, zo veel mogelijk lokaal en op een deugdzame manier vervaardigd.
Wilt u zich onderscheiden van wat er vandaag te vinden is?
Mijn benadering in design probeert het maken van gadgets te vermijden. Recyclage en ecologie zijn te belangrijke kwesties om te worden geassocieerd met leuke knutselwerkjes, met "brol" zoals we in Brussel zeggen. In België heb ik vaak het gevoel een soort veeleisende neurochirurg te zijn, volledig uit de pas met een reeks sympathieke sjamanen en magnetiseurs, maar in wezen voornamelijk narcistisch, die beweren hetzelfde beroep uit te oefenen.
Het zogenaamde "arty design", zogenaamd ecologisch, waar we mee geconfronteerd worden, is meestal een soort ontspannend knutselwerk dat uit luiheid of onbekwaamheid afstand heeft gedaan van functionele uitdagingen, dat geweigerd heeft een oplossing te willen bieden voor een probleem, waardoor het tamelijk onbeduidend wordt. Als het tenminste de ambitie had een kwaliteitsvol ambacht te zijn, het bewijs van een opmerkelijke techniek, of een onderbouwde en beslissende hedendaagse kunst...
Is deze kritische blik gericht op bepaalde collega-designers?
Iedereen doet wat hij wil, en vooral wat hij kan. Maar ik stel de laatste jaren vast dat de praktijk, de media en inmiddels ook het onderwijs enigszins worden verstoord door die parallelle praktijken die zichzelf "design-art" noemen en die zich hebben ontwikkeld met de crisis van de hedendaagse kunstgalerieën. Natuurlijk is dat geen design, en waarschijnlijk ook geen kunst, maar ik vind het contraproductief om verward te worden met die zelfgepromote praktijken die zich erop beroemen "zich los te maken van of voorbij te gaan aan functionaliteit". Men moet erkennen dat deze imposturen zich met een zeker aplomb ontplooien. Maar wie houden we voor de gek? Wat te denken van een geneeskunde die zich zou losmaken van het idee van genezing, of van een keuken die zich te goed zou vinden om eetbaar te zijn?
Sorry dus, waarschijnlijk is het mijn enigszins Germaanse functionele architecten-DNA dat me soms verhindert geduldig of welwillend te blijven tegenover zo’n niveau van leegheid, maar ik vind het simpelweg triest om precies datgene los te laten wat de schoonheid en de complexiteit van onze disciplines vormt.
In onze praktijk, wanneer de context, het budget en de ergonomie zijn opgelost, beslaat het esthetische gedeelte slechts de laatste 10 procent van het proces (kleuren, uiteindelijke vormen …), dat is het makkelijke deel. De architect-designer is nooit volledig vrij; zijn competenties en creativiteit staan noodzakelijkerwijs ten dienste van iets dat verder gaat dan de vrije expressie van beeldhouwkunst of andere disciplines. De architect of de designer kan moeilijk de functionele en sociaal-economische contexten negeren zonder ontoereikend, onvolledig of onbeduidend te zijn. De analogie van design met geneeskunde is uiteindelijk de meest overtuigende, omdat beide disciplines oplossingen proberen te vinden die voor zoveel mogelijk mensen nuttig zijn. Die verantwoordelijkheid is prachtig: het is een zoektocht naar relevantie. Moeten we het publiek er echt aan herinneren dat onze kunst ook een wetenschap is?
En wat betreft uw activiteit als ruimtelijk designer, interieurarchitect?
Ik probeer vaak de ruimte zoveel mogelijk te objectiveren. In een kantoorinrichting probeer ik te antwoorden op wat onze relatie tot werk vandaag betekent. Dat is een domein dat heel snel evolueert, bijna als een barometer van de economische en sociale wereld. Er is ook werkonzekerheid, in steeds onpersoonlijkere omgevingen, met een twijfelachtig comfort. Maar je kan je kantoor niet om de twee jaar vernieuwen. Dus moet men zich afvragen wat iemand kan motiveren om terug naar kantoor te komen. We moeten hem een plek bieden met een identiteit, een onbetwistbaar comfort, ergonomisch en akoestisch, op verschillende niveaus: voor individueel en collectief werk, lokaal of via videoconferentie. En we proberen dat te doen met duurzame materialen en uitrusting en lokale arbeidskrachten.
De open space en de flex-hybride kantoren hebben de werkruimtes nog verder onzeker en onpersoonlijk gemaakt. Het is onze verantwoordelijkheid om ze opnieuw aangenaam, duurzaam, geruststellend, betekenisvol… en prachtig te maken.
Waar situeert u het esthetische aspect in uw ontwerpen?
Als de vorm noodzakelijkerwijs de functie volgt, kan de vorm zelf ook een functie op zich zijn. Ik zal het uitleggen. Laten we ons herinneren dat de grote meerderheid van de ornamenten in de architectuurgeschiedenis organisch werd ontwikkeld of verscheen om een functie te vervullen als camouflage: een moulure die uitzetting mogelijk maakt, een verbinding, een aansluiting, een detail dat de overgang tussen twee elementen verbergt of celebreert, enz.
Bijvoorbeeld, momenteel ontwikkelen we een nieuwe collectie zitmeubelen voor ALEA, een groot Italiaans merk, die ik helaas nog niet volledig kan onthullen. Deze ontwerpen zijn zeer ambitieus en zo praktisch dat ze een beetje herdefiniëren wat men met meubels kan doen. Toch blijft het algemene uiterlijk van de stoel relatief klassiek, een uitstraling die we bewust net genoeg vertrouwd wilden maken, ondanks het niveau van ergonomische en functionele innovatie, zodat de stoel zich net zo goed thuis voelt in huis, op kantoor, in een vergaderzaal, in een restaurant, enz. In die zin is de vorm ook een functie, want haar schijnbare vertrouwdheid vergemakkelijkt de overgang naar een nieuwe gastvrije moderniteit; ze maakt dit niveau van innovatie, flexibiliteit en enigszins extreme ecologie aanvaardbaar. In de architectuur is het niet zelden dat men zo’n aanpak terugziet in het werk van mensen als Foster of vooral Piano.
Hoe ziet u vandaag de milieuprincipes toegepast op architectuur?
De huidige oplossingen zijn louter normatief, dus spreken we niet meer over architectuur. De oriëntatie, dakoverstekken, thermische inertie, de juiste materiaalkeuze, een actieve rol van bewoners in het beheer van ventilatie en openingen zouden grotendeels volstaan om te vermijden wat die normen opleggen. De bouw van gebouwen die verworden zijn tot geconditioneerde en overgeïsoleerde "thermossen" is de uitdrukking van die niet-functionerende administratieve complexiteit. Ze maakt het voor de architect nog moeilijker om toegevoegde waarde te brengen.
Toch heb ik de naïviteit te geloven dat de ecologische crisis gecombineerd met de economische crisis heilzaam zal zijn en een terugkeer naar meer normatieve eenvoud zal afdwingen. Ik zie het al in design: we kunnen ons geen te complexe stukken meer permitteren als we betaalbaar willen blijven en lokale productie willen behouden. Een terugkeer naar bioklimatische ontwerpen is onmisbaar in de architectuur als we werkelijk een ecologische impact willen hebben en willen ontsnappen aan die vervuilende "greenwashing" die alleen maar technieken en tussenpersonen vermenigvuldigt, ook wat betreft onderhoud.
Ik zou ooit graag de nieuwe "Le Corbusiers" van het bioklimatische tijdperk ontmoeten, die ons zullen helpen de code te kraken en de tafel om te gooien. Het gaat erom in de architectuur te doen wat wij en enkele anderen in design doen: we moeten ons een architectuur voorstellen die even deugdzaam als relevant is, niet een architectuur die, zoals doorgaans het geval is, eerst laat zien dat ze aan normen of esthetische clichés voldoet, vóórdat men er enig spoor van architectuur in herkent.
Herinnert u zich de jonge architect die u was?
Ik ben natuurlijk die jonge, boze architect geweest, vervormd door "papierarchitecten", destijds al geërgerd door de traditionalisten die de Europese stad wilden redden van de moderniteit, geïrriteerd door de cynische werkpaarden die de steden oversmeerden met hun vulgaire postmoderniteit. Maar de leeftijd leert dat de esthetische strijd tussen oud en modern zinloos is en slechts een oppervlakkige laag vormt. Jeugdhoudingen overleven de maturiteit niet; de echte uitdagingen liggen elders. Of ze nu modern of klassiek is, het is de stedelijke structuur van gebouwen die ertoe doet. De typologie en volumes moeten passend zijn in het landschap en het stedelijk weefsel, naast natuurlijk comfort en duurzaamheid.
Stedenbouwkundige en typologische fouten, of ze nu modern, postmodern, hightech of klassiek zijn, blijven stedenbouwkundige fouten.
Op een dag zullen we geen keuze meer hebben: we zullen de architectuur uit haar administratief en pseudo-sociologisch vagevuur moeten halen. We zullen moeten vereenvoudigen, reduceren en dus objectiveren al die regels, om weer gezonde en doeltreffende praktijken te kunnen terugvinden.
Alain Berteau